De uitgaven van de gemeente worden gefinancierd door interne en externe financieringsmiddelen. De interne financieringsmiddelen bestaan uit de lopende inkomsten. Onder de externe financieringsmiddelen vallen de kort- en langlopende leningen. Dat de gemeente moet lenen houdt verband met het niet synchroon lopen van inkomsten en uitgaven. In het stelsel van baten en lasten worden bijvoorbeeld investeringsuitgaven geactiveerd en worden de kapitaallasten gespreid over de levensduur van de investering en ten laste gebracht van de exploitatie.

Treasury heeft hierbij als doel een beheersing van rente- en kredietrisico’s, het zoveel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen. De uitvoering van treasury is wettelijk geregeld in de Wet Financiering decentrale overheden (wet Fido). Op de wet Fido is verdere regelgeving gebaseerd zoals de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo).

Wettelijk kader
De wet Fido stelt dat gemeenten uitsluitend voor de uitoefening van de publieke taak leningen kunnen aangaan, middelen kunnen uitzetten en garanties kunnen verlenen. Eventuele uitzettingen en derivaten moeten een prudent karakter hebben. Dat houdt in dat sprake is van voldoende kredietwaardigheid van de tegenpartij en een beperkt marktrisico. Meer concreet wordt in de wet Fido geregeld dat de  treasuryfunctie uitgevoerd wordt binnen de kaders van de kasgeldlimiet en de renterisiconorm.

De kasgeldlimiet is een grens aan de maximaal op te nemen kortlopende middelen door de gemeente. Deze limiet beoogt de budgettaire gevolgen van schommelingen in de rente op korte leningen te beheersen en is gesteld op 8,5% van het begrotingstotaal. Met een begrotingsomvang van
€ 505 miljoen bedraagt de kasgeldlimiet in 2018 € 43 miljoen. Zaanstad probeert de kasgeldlimiet maximaal te benutten vanuit de gedachte dat de rente op de rekening-courant en kortlopende leningen meestal lager is dan op langlopende leningen. Daarnaast is er meer flexibiliteit als bijvoorbeeld eerder dan verwacht grote bedragen worden ontvangen.

De renterisiconorm stelt een begrenzing aan het renterisico op de langlopende leningenportefeuille en bedraagt maximaal 20% van de begrotingsomvang van het begrotingsjaar. Met een begrotingsomvang van € 505 miljoen bedraagt de renterisiconorm in 2018 € 101 miljoen. Stijgt de marktrente gedurende het jaar, dan werkt dat door in maximaal 20% van de gemeentelijke langlopende geldleningen. Zoals onderstaande tabel laat zien ligt het risicopercentage op de huidige aflossingsverplichtingen in Zaanstad voor 2018 en verder beneden 20%.

(bedragen x € 1.000)

2018

2019

2020

2021

(1) Omvang begroting

505.530

479.464

471.000

456.701

(2) Renterisiconorm (20% van (1))

101.106

95.892

94.200

91.340

(3) Aflossing en renteherziening

42.000

41.000

56.000

49.000

    Huidig risicopercentage

8,3%

8,5%

11,8%

10,7%

(4) Ruimte onder de renterisiconorm (2)-(3)

59.106

54.892

38.200

42.340

Gezien de spreiding in de aflossingen van de leningenportefeuille in de komende jaren, verwachten we dat hier voor Zaanstad geen grote nadelige effecten uit zullen voortvloeien. Het beleid is erop gericht het risicopercentage rond 10% van de begrotingsomvang van het begrotingsjaar te houden.

Het beleid ten aanzien van treasury is vastgelegd in:

  • Treasurystatuut
  • Treasuryjaarplan 2018 (november 2017)
  • Nota borgstellingen en verstrekken van geldleningen

Algemene ontwikkelingen 2017
In 2017 bewegen de rentestanden voor kort en lang geld zich tot nu toe onverminderd op historisch lage niveaus. De rente voor 10-jaarsleningen beweegt zich rond 1 procent en kort (< 6 maanden) geld ruim beneden nul. In 2018 wordt het beleid om de kasgeldlimiet maximaal te benutten gecontinueerd en bij overschrijding daarvan te kiezen voor vastrentende langlopende of lineaire leningen met looptijden tussen 1 en 20 jaar. Langere looptijden blijven met de huidige rentestanden nadrukkelijk in beeld. Ondertussen laat de ruimte onder de renterisiconorm de mogelijkheid vrij om bij stijgende rentes voor kortere looptijden te kiezen en zo te blijven profiteren van de lage rente.

Afhankelijk van de looptijden van de leningen past de kredietverstrekker sinds het begin van de kredietcrisis (half 2008) een liquiditeitsopslag toe. Deze zijn sinds 2016 voor langere looptijden lager geworden. Voor rente-typisch kort geld is al enige tijd sprake van negatieve rentetarieven. Voor het deel van de leningenportefeuille dat wordt afgedekt met interest rate swaps wordt rente-typisch kort geld aangetrokken. Zo profiteren we van de rente (zonder opslag) die vergoed wordt vanuit de swap. Het gebruik van derivaten is, zoals in 2010 door de raad besloten, aan een maximum gebonden van 20% van de totale leningenportefeuille bij aanvang van het jaar. In 2017 is de eerste rente-swap vervallen. Te zijner tijd wordt bezien of een nieuwe interest rate swap met een looptijd van 10 jaar ter vervanging van deze swap mogelijk is. Belangrijkste reden hiervoor is om de liquiditeitsopslag op het alternatief (een langlopende lening) te vermijden.

Financieringsbehoefte
De financieringsbehoefte voor de komende vier jaar is weergegeven in de onderstaande tabel. Er is voor het jaar 2018 al € 40 miljoen aan langlopende leningen geherfinancierd. In de jaren 2020 en 2021 zien we dat de financieringsbehoefte per saldo wat lager is dan de mutaties als gevolg van herfinanciering, dit betekent dat de leningenportefeuille naar verwachting vanaf 2021 iets daalt.

Grafiek I: Financieringsbehoefte 2018-2021 (bedragen x € miljoen) (- zijn uitgaven)

Voor het meerjareninvesteringsplan (MIP) gaan we voor de komende jaren uit van volledige realisatie van het MIP. Op het moment dat de uitvoering achterblijft is er minder behoefte aan financiering, wat lagere rentelasten dan begroot tot gevolg heeft. Aan de andere kant wordt ook minder geactiveerd, waardoor lagere rentebaten van geactiveerde kapitaaluitgaven worden verwacht. Voor de grondexploitaties werken we met een nulraming. De bedragen hiervoor nemen we pas in de liquiditeitsplanning mee als we voldoende zekerheid is. Gedurende het jaar actualiseren we de financieringsbehoefte aan de hand van de werkelijke ontwikkeling van de inkomsten en uitgaven.

Grafiek II: Ontwikkeling leningenportefeuille 2018-2021 (bedragen x € miljoen)

De ontwikkeling van de bestaande leningenportefeuille tendeert de komende jaren op basis van de huidige ramingen per saldo naar € 530 miljoen.

Tegenover de leningenportefeuille staan, begin 2018, activa met economisch nut met een geraamde  waarde van ruim € 600 miljoen. De rentelasten van ruim de helft hiervan worden gedekt door erfpacht en leges. Tegenover de toekomstige lasten van activeringen vanuit het Transformatiefonds staan structurele baten in de begroting, deze zijn nog niet in de ramingen verwerkt.

Het aandeel van langlopende leningen is door het gebruik van swaps om renterisico's af te dekken een kleiner deel gaan uitmaken van de totale financieringsbehoefte van de gemeente. Onder de swaps worden rente-typisch kortlopende leningen (kasgeld of roll-over leningen) aangetrokken.

Wijzigingen Besluit Begroting en Verantwoording (BBV)
Met ingang van 2017 zijn er wijzigingen in de BBV van kracht. De toerekening van de rente in de begroting is een belangrijk aandachtspunt. Een aantal stellige uitspraken door de commissie BBV in de “Notitie Rente 2017” is hieronder weergegeven:

  • als er een rentevergoeding over het eigen vermogen wordt berekend, dan is deze vergoeding maximaal het rentepercentage dat is gebaseerd op het gewogen samenstel van de externe rentelasten over de lang en kort aangetrokken financieringsmiddelen.
  • het toerekenen van rente aan de taakvelden vindt plaats via het taakveld treasury.

Beide punten zijn in Zaanstad al gangbaar.

Daarnaast adviseert de Commissie BBV in dezelfde notitie om:

  • een renteschema in de paragraaf financiering van de begroting en jaarstukken op te nemen. Hiermee wordt inzicht gegeven in de rentelasten, externe financiering, het renteresultaat en de wijze van rentetoerekening.
  • alhoewel in het BBV de mogelijkheid vooralsnog blijft bestaan een rentevergoeding (of een vergoeding voor de inflatie) over het eigen vermogen te berekenen en deze door te belasten aan de taakvelden, adviseert de Commissie BBV vanwege het verlangde inzicht, de eenvoud en transparantie deze systematiek niet (meer) toe te passen.

Onderstaand het renteschema uitgewerkt voor het begrotingsjaar 2018.

SCHEMA RENTETOEREKENING:

a

Externe rentelasten lang/kort OG

      13.033

b

Externe rentebaten

        1.174

Totaal door te rekenen externe rente

      11.859

MINUS:

c

Rente aan grexen door te berekenen

           442

Toerekening objectfinanciering

           442

SALDO door te rekenen externe rente

      11.417

PLUS:

d1

Rentevergoeding over EV

        2.195

d2

Rentevergoeding over Voorzieningen CW

           554

Bedrijfsvoeringslasten / kosten betalingsverkeer

           103

        2.852

Totaal aan taakvelden toe te rekenen rente

      14.269

RENTERESULTAAT:

e

De werkelijk aan taakvelden toegerekende rente

      17.246

f

Renteresultaat taakveld treasury

        2.977

OMSLAGPERCENTAGES:

Boekwaarde relevante/integraal gefinancierde activa 

    672.579

Uitkomst aan taakvelden toe te rekenen percentage

2,12%

Omslagpercentage moet minimaal zijn:

2,00%

Omslagpercentage mag maximaal zijn:

2,50%

Gehanteerd omslagpercentage

2,50%

Externe ontwikkeling
De rente voor nieuwe financiering werkt door in de bepaling van de interne rekenrente (het omslagpercentage) en het verwachte financieringsresultaat in de komende jaren. De ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkt spelen daarbij een belangrijke rol en zijn voortdurend onderwerp van aandacht.

Rekenrente en renteresultaat
Zaanstad hanteert het systeem van integrale financiering. Dit wil zeggen dat er niet noodzakelijk een direct verband bestaat tussen een individuele investering en de financiering van deze investering. Het totale rentesaldo wordt daarom omgeslagen over alle activa. Doordat de boekwaarde activa hoger is dan de omvang leningen is het omslagpercentage in de begroting lager dan de gemiddelde rente die Zaanstad betaalt over haar leneingenportefeuille. De rekenrente is gebaseerd op de omslagrente en wordt voor 2018 naar beneden bijgesteld van 3,0% naar 2,5%. Door de lagere rekenrente vallen ook de kapitaallasten op de programma’s lager uit en dat resulteert in een minder hoge stijging van lasten voor de inwoner (met name rioollasten).

De gewogen gemiddelde rente over de totale langlopende leningenportefeuille (inclusief swaps) 2018 bedraagt 2,65%. Het verschil tussen de toegerekende rente aan de programma’s en de werkelijk betaalde rente aan het einde van het jaar, wordt het renteresultaat genoemd. Het renteresultaat komt ten gunste van de exploitatie. Het werkelijke renteresultaat is mede afhankelijk van werkelijk te betalen rente gedurende het jaar.

Portefeuille leningen en derivaten
Afsluiten van nieuwe geldleningen
In 2018 zijn al twee herfinancieringen gedaan voor leningen die in 2018 afgelost worden. De invulling hiervan is geschied met leningen met looptijden van 7 jaar en 3 jaar voor in totaal € 40 miljoen. De rentepercentages lagen op respectievelijk 0,8% en 0,4%.

Tabel I: Verloop opgenomen vaste leningen               (bedragen x € 1.000)

Opgenomen

Gemiddelde rente

Stand per 1 januari 2018

387.000

2,72%

Verwachte stand per 31 december 2018*

385.000

2,46%

Aflossingen in 2018

42.000

*: zonder nieuwe leenbehoefte en inclusief € 40 miljoen reeds afgesloten leningen voor 2018

De huidige leningenportefeuille bestaat voor het grootste deel uit vastrentende leningen met een gedurende de looptijd gelijkblijvende hoofdsom (zogenaamde fixe–leningen). Dit zijn leningen die niet tussentijds aflosbaar zijn. Daarnaast is er voor € 82 miljoen aan kasgeldleningen in opgenomen die vanwege de koppeling aan de lopende swaps als rente-typisch lang worden gezien. Het rente-risico hiervan is tevens afgedekt door de swaps.

Swaps
Voor een deel van de leningenportefeuille is het renterisico afgedekt met behulp van interest rate swaps. In de afgelopen jaren is een deel van de lange vastrentende leningen vervangen door leningen met rente-typisch korte looptijden die overeenkomen met de renteherzieningen van de interest rate swaps. De swaps verplichten Zaanstad gedurende de looptijd van de swap tot het betalen van vaste rente. Daar staat een te ontvangen korte rente tegenover, waarmee de rentelasten van de variabel rentende leningen kunnen worden betaald. De interest rate swaps vormen in combinatie met de af te sluiten leningen met rente-typisch korte looptijden een gesloten positie (100% hedge). De swaps kennen geen margin-calls in geval van negatieve marktwaarde en worden uitsluitend gebruikt om renterisico af te dekken.

Tabel II: Verloop hoofdsom swaps                  (bedragen x € 1.000)

Opgenomen

Gemiddelde rente

Stand per 1 januari 2018

82.000

3,33%

Verwachte stand per 31 december 2017*

82.000

3,33%

Garanties en verstrekte leningen
In 2012 is de nota borgstellingen en verstrekken van geldleningen vastgesteld door het college van BenW. Het doel van deze nota is beheersing van risico’s. Hierin zijn richtlijnen opgenomen voor het aanvragen, beoordelen, verstrekken en beheersen van (achter)borgstellingen en het verstrekken van leningen die worden verstrekt aan belanghebbenden. Een belangrijke doelstelling van de nota borgstellingen is het verder beperken van risico’s die met het afgeven van een borgstelling of het verstrekken van een geldlening gemoeid gaan alsmede de monitoring op de bestaande borgstellingen te verscherpen. De totale borgstelling (exclusief WSW) is in 2016 afgenomen met € 5 miljoen tot € 97 miljoen.

De financiering van de volkshuisvesting in Nederland krijgt vorm in het ‘borgstelsel’. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (SWS) is een privaatrechtelijke stichting en heeft als ‘hoeder van de borg’ de cruciale rol dat stelsel in stand te houden en zo optimale financiering van de volkshuisvesting mogelijk te maken. Corporaties zijn in staat om zich tegen zo laag mogelijke kosten te financieren ten opzichte van de ‘benchmark’, ‘de Nederlandse staat’. Voor de woningcorporaties is WSW feitelijk een onderlinge waarborgmaatschappij die steunt op ‘solidariteit’ binnen het borgstelsel en de zekerheidsstructuur. Om te voorkomen dat WSW een aanspraak krijgt op zijn borgstelling zijn er verschillende vangnetten en buffers. Om te beginnen is er de kasstroom en de vermogensbuffer van de corporatie zelf. Dan is er de saneringssteun, opgebracht door de sector en geaccordeerd door de minister. Het eigen risicovermogen van WSW is daarna de eerste buffer om aanspraken op de borg op te vangen. Deze reserve kan WSW zo nodig aanvullen door het onderpand van de noodlijdende corporatie uit te winnen. De tweede buffer is de onderlinge waarborg van corporaties (het obligo). Corporaties voldoen op eerste verzoek 3,85% van hun geborgde schuldrestant aan WSW. De derde buffer bestaat uit de afspraak met Rijk en gemeenten (de ‘achtervang’). Met ingang van 1 juli 2015 is de Autoriteit woningcorporaties (Aw) opgericht en is het Centraal Fonds Volkshuisvesting opgeheven. De Aw ziet, naast het financiële toezicht, ook toe op de governance, integriteit en rechtmatigheid bij corporaties. De achtervang voor Zaanstad bij het WSW is ultimo 2016 met een kleine € 30 miljoen gedaald tot € 807 miljoen. Het risico op het inroepen van de achtervang wordt zeer klein geacht.